maandag 1 december 2014

huisgenoten 1997


Mijn kamer is dertig vierkante meter en heeft een bordeauxrode houten vloer en warm gele gordijnen.

De postbode woont op mijn verdieping, hij sorteert dagelijks alle post in de grote hal, - waar vroeger nog geen hal was maar een doorgang voor de paardenkoets naar de binnenplaats, waar nu geen binnenplaats is maar een brandnetelveld en zes open garages, waar een zwerver slaapt die me groet als ik ’s ochtends mijn fiets pak en die me in de stadsbus een slok uit zijn fles aanbiedt– de postbode noemt mij jonge deerne. De postbode heeft halverwege de eerste en de tweede verdieping een wc. Soms haalt hij het maar vaker niet, dan valt er een drol uit zijn broekspijp op de trap.

Naast mij woont een andere bejaarde man die natte zoenen op je wang geeft met oud en nieuw en alle andere gelegenheden waarbij zoenen geoorloofd is. Hij leert me dat ik niet alle aardappeltjes een voor een met een vork hoef om te draaien als ik ze bak. We geven een feest, halen balen stro in huis en doen de peukentest: een brandend exemplaar in de strobaal dooft direct door zuurstofgebrek. Dus het kan wel vinden wij. Hij vind het gevaarlijk. Jaren later wordt hij gepakt voor pedofilie. Ik vond hem nooit gevaarlijk

Op een dag ligt de postbode in de wc, voorover gevallen met zijn hoofd klem tussen de muur en de pot. Er wordt naar mijn bejaarde buurman geroepen: ‘Bel 112! De postbode ligt dood in de wc!’ De bejaarde buurman ontdekt ’s avonds dat het zijn buurman betreft en niet een medewerker van de PTT.

Vanuit mijn hoogslaper kijk ik uit op de kerkklok, het houtwerk is bordeauxrood en de lampjes zijn ’s avonds net zo geel als mijn gordijnen.