Vroeger
kon de kwal vliegen. Hij had een mandje met vuurvliegjes onder zich hangen en
die deden aan vliegen op de plaats. Door het vuur dat zij maakten steeg de kwal
tot ongekende hoogten en zo reisde hij
de hele wereld over. Hij zag bergen, woestijnen, dook over boomtoppen in de
jungle en vloog over meren en zeeën.
Op
een dag vloog de kwal met zijn vuurvliegjes richting de Noordpool. De kwal zag
het prachtige noorderlicht en koerste erop af. De vuurvliegjes kregen het koud
en smeekten: ‘toe nou Kwal, keer toch om!’ Maar de kwal was betoverd door het
licht, hij maande de vuurvliegjes tot stilte en dwong ze door te vliegen.
Het
ene na het andere vuurvliegje doofde door extreme kou en uitputting. De kwal
zakte lager en lager en zag zich steeds verder verwijderd raken van het
noorderlicht en hij werd enorm prikkelbaar. Toen het laatste vuurvliegje
doofde, landde de kwal met al zijn touwen, maar zonder mandje vuurvliegjes, in
zee. Het enige dat hem restte was meedeinen met de golven en al wie hij tegenkwam
op zijn weg zijn prikkelbaarheid laten voelen.
En zo komt het dat kwallen prikken.