foto's, gedichten, sprookjes, columns...in beeld en taal neem ik je mee naar de natuur en maak je kennis met de dieren en de mensen in mijn leven. - de bundel 'ruis en ritsel' is voor 10 euro te koop bij Libris boekhandel Breda of te bestellen via vandenbusscheschrijft@gmail.com-
donderdag 27 september 2012
donderdag 20 september 2012
Ik zie ze vliegen
Be careful what you
wish for
De
laatste tijd zijn ze er weer. Schattige koolmeesjes, zoekend naar een geschikte
schuilplaats voor aanstaande winter. Ze wippen van de balkonreling in de
bloembakken en vliegen dan, enigszins gedesillusioneerd, weer verder. Ieder
jaar opnieuw dromend van een vogelkastje zet ik na drie jaar deze droom om in
een daad.
Dus
na het kastje wit, met een aantal groene optionele aanvliegroutes, te hebben
geschilderd en hem op het noord-oosten (op het zuid-westen regent het binnen)
gehangen te hebben is het wachten. Wachten. Wachten. En nog eens wachten op de
zeer gewenste bewoner. Naast het kastje bevinden zich nog wat ondefinieerbare
overblijfsels van de vorige flatbewoners. Duurt het lang dan kan ik daar wel
wat wollen plukjes aan hangen, wat takjes en iets te eten, om ze te lokken. Of
vinden ze de aanvliegroutes op het kastje betuttelend? Denken ze al bij
voorbaat: ja, dikke doei, daar gaan we dus mooi niet wonen. Kan ik me namelijk
ook wel iets bij voorstellen. Buurvrouw zegt dat ik geduld moet hebben. Dat ze
vanzelf wel naar me toe komen. Buurvrouw heeft wel vaker gelijk. Ik geef ze nog
even de kans.
’s
Middags kom ik thuis en is mijn wens uitgekomen. Iets te goed. Ik gooi de
woonkamer deur open en zie ze plots vliegen. Daarop een heuse damesgil slakend.
Het koolmeesje schrikt zich op zijn beurt weer rot en fladdert zich haast te
pletter tegen het raam. ‘Sorry!’, roep
ik, stap naar achter en sluit de deur weer. Dit doen we even opnieuw. Adem in. Adem
uit. Ik ben zen. Ditmaal open ik rustig de deur. Het koolmeesje verschuilt zich
onder de bank. Is ook rustig nu. Zachtjes loop ik naar binnen en sluit de
gordijnen voor het grote raam waarvan hij, begrijpelijk, denkt dat het buiten
is. Behoedzaam open ik beide balkondeuren, zeg hem dat het okay nog even te
blijven zitten: be my guest. Maar dat hij ook mag gaan via een uitgang naar
keuze. Beneden in de grote binnentuin eet ik een geroosterd broodje met verse
pesto. Zou hij nu weg zijn? Of niet? Eigenlijk ook wel gezellig een
koolmeesvriendje in huis. Heb gelezen dat ze behoorlijk tam kunnen zijn.
Met
een hand vol zonnebloempitten, om hem via de omgekeerde
broodkruimel-sprookjes-tactiek de weg naar buiten te wijzen, hopende dat hij
onthoudt dat het hier goed toeven was, dat het vogelkastje met die handige
aanvliegroutes (of zijn die nu empirisch bewezen navigatietechnisch toch niet
zo handig), een fijne plek is om te overwinteren, treed ik uiterst rustig en
hoopvol op een levenslange nieuwe vriendschap, de kamer weer binnen. Die is, op
wat inimini vogelstrontjes op de bank, het tafeltje en de vensterbank na,
zielloos en leeg. Rode wijn dan maar. Proost. Op een behouden vlucht.
maandag 17 september 2012
dinsdag 4 september 2012
Wat ruist daar
Mijn
wil. Het is mijn wil die door het struikgewas ruist. Nou ja, ruist. Zeg maar
gerust raast. Buurvrouw en ik beginnen een moestuin in de gezamenlijke
binnentuin van het appartementencomplex. Een paar struiken moeten plaats maken
voor ons eetbaar landje. Als jonge sterke vrouw fiks dat klusje wel even. Dacht
ik. Met een spade in de hand begin ik vol goede moed als vers moestuingroentje,
gemakshalve vergetend dat ik over twee linker handen beschik en helaas ook niet
gezegend ben met bijster veel praktisch en logisch inzicht. Story of my life:
Ik zie mijn einddoel. Daar wil ik heen! In de gauwigheid sla ik wat stapjes
over. Ik stort me er vol overgave in.
Doodeng
trouwens als je op ski’s op een berg staat. En dat buikpijnbezorgende dal in de
verte niet meer zichtbaar is door een plots opdoemende heuvel. En wat zit er
achter die heuvel? Dus no way dat ik daar af ga. Maar ja, er is no other way.
Mijn kamikazehouding (Bungee jumpen? Leuk! Doe mij een tienrittenkaart!) slaat op
slag om in een laffe versie van Bambi on ice. Dus daar sta ik huilend, met mijn
hakken in de sneeuw, rillend als een rietje, te luisteren naar de uitleg van
een vriend die urenlang op zijn knieƫn voor me zit en me probeert te overtuigen
dat er echt eerlijk heus waar geen afgrond is na die heuvel. Dat ik de afdaling
in stukjes moet hakken, steeds lusjes moet maken en dat dat, echt eerlijk heus
waar, heel langzaam kan. Gewoon steeds even stoppen, goed kijken en dan weer
een plannetje maken voor de volgende lusjes sessie. En zo raak ik volgens hem stap voor stap
beneden. Hij had (voor deze keer) gelijk.
Dus
dat die stoere kamikazehouding niet de beste en eveneens de kortste weg naar
mijn einddoel is had ik inmiddels kunnen weten. Dat ‘kan niet, bestaat niet’ en
‘wil niet ligt er naast op het kerkhof’ zich maar beter wel voor eeuwig te
rusten leggen ook. Maar weten en doen zijn twee verschillende dingen. Uren
zwoeg ik op anderhalve struik. Eerst steek ik te diep en loodrecht naar
beneden. Na een spoedcursus tuinieren van buurman steek ik keurig in een hoek
van 45 graden mijn schep onder de wortels. Nou ja onder, eerder ertussen want
die krengen zijn na 15 jaar vrijheidblijheid echt groot en sterk geworden. Met
nog vijfenhalve struik te gaan geef ik het op, schop mijn schoenen uit en stort
in het gras. Badend in het zweet. Van top tot teen onder de blauwe plekken,
schaven en schrammen. En een dag later enorme spierpijn. Maar geen meter
opgeschoten. Mijn buurvrouw, bijna pensioensgerechtigd, een kop kleiner dan ik,
doet nooit aan sport, komt een paar dagen later langs. Ze heeft in haar uppie
alle struiken er uit getjopt. Ik vraag haar hoe ze dat in godsnaam heeft
gedaan. Ze vraagt mij wat ik in godsnaam gedaan heb. Het ging namelijk zo
soepel vertelt ze. Gewoon, stap voor stap.
maandag 3 september 2012
Leo
Zondagochtend.
Kerkklokken luiden. In de verte trekt een vrachtwagen op. Zon op het balkon. De
straat beneden ligt in de schaduw, verlaten en stil. Kinderloos nog. Leo, een
zwart-witte lapjeskat, ligt roerloos midden op de kruising. Plat op zijn buik,
de voorpoten dicht onder zich getrokken, zwiepend met zijn staart. Leo’s
uitzicht: vier kraaien en twee duiven op respectievelijk vijf en acht meter
afstand. De vogels scharrelen wat op de grond en pikken op hun dooie gemak
tussen de donkerrode klinkers.
Dan
zet Leo zich, haast onzichtbaar, iets meer schrap. Spant al zijn spieren aan en
trekt een, niet erg overtuigend, sprintje naar de overkant. De kraaien vliegen
rustig op om iets verder weer neer te strijken en hun zondagochtendlijksgescharrel
en -gepik voort te zetten. De duiven zijn gevlogen.
Een
cappuccino later komt Leo weer aangetrippeld. In een sukkeldrafje steekt hij de
straat over om het pad op te gaan naar de binnentuin van onze flat. Met de
kraaienactie van net nog in gedachten schiet ik in de lach als ik hem een
beetje verwijfd zie oversteken. Daarop houdt Leo zijn pas even in. Kijkt me met
keizerlijke arrogantie een paar seconden recht in de ogen en vervolgt dan
onaangedaan al trippelend zijn weg.
Plots
schiet me wat te binnen. Laatst lag er een duif in de voortuin. Dood. De
stumper, vast tegen een raam aangevlogen. Tot ik zag hij geen kop had en daar waar
zijn borst hoorde te zitten slechts een rood vlies zichtbaar was. Leo?
Abonneren op:
Posts (Atom)