Be careful what you
wish for
De
laatste tijd zijn ze er weer. Schattige koolmeesjes, zoekend naar een geschikte
schuilplaats voor aanstaande winter. Ze wippen van de balkonreling in de
bloembakken en vliegen dan, enigszins gedesillusioneerd, weer verder. Ieder
jaar opnieuw dromend van een vogelkastje zet ik na drie jaar deze droom om in
een daad.
Dus
na het kastje wit, met een aantal groene optionele aanvliegroutes, te hebben
geschilderd en hem op het noord-oosten (op het zuid-westen regent het binnen)
gehangen te hebben is het wachten. Wachten. Wachten. En nog eens wachten op de
zeer gewenste bewoner. Naast het kastje bevinden zich nog wat ondefinieerbare
overblijfsels van de vorige flatbewoners. Duurt het lang dan kan ik daar wel
wat wollen plukjes aan hangen, wat takjes en iets te eten, om ze te lokken. Of
vinden ze de aanvliegroutes op het kastje betuttelend? Denken ze al bij
voorbaat: ja, dikke doei, daar gaan we dus mooi niet wonen. Kan ik me namelijk
ook wel iets bij voorstellen. Buurvrouw zegt dat ik geduld moet hebben. Dat ze
vanzelf wel naar me toe komen. Buurvrouw heeft wel vaker gelijk. Ik geef ze nog
even de kans.
’s
Middags kom ik thuis en is mijn wens uitgekomen. Iets te goed. Ik gooi de
woonkamer deur open en zie ze plots vliegen. Daarop een heuse damesgil slakend.
Het koolmeesje schrikt zich op zijn beurt weer rot en fladdert zich haast te
pletter tegen het raam. ‘Sorry!’, roep
ik, stap naar achter en sluit de deur weer. Dit doen we even opnieuw. Adem in. Adem
uit. Ik ben zen. Ditmaal open ik rustig de deur. Het koolmeesje verschuilt zich
onder de bank. Is ook rustig nu. Zachtjes loop ik naar binnen en sluit de
gordijnen voor het grote raam waarvan hij, begrijpelijk, denkt dat het buiten
is. Behoedzaam open ik beide balkondeuren, zeg hem dat het okay nog even te
blijven zitten: be my guest. Maar dat hij ook mag gaan via een uitgang naar
keuze. Beneden in de grote binnentuin eet ik een geroosterd broodje met verse
pesto. Zou hij nu weg zijn? Of niet? Eigenlijk ook wel gezellig een
koolmeesvriendje in huis. Heb gelezen dat ze behoorlijk tam kunnen zijn.
Met
een hand vol zonnebloempitten, om hem via de omgekeerde
broodkruimel-sprookjes-tactiek de weg naar buiten te wijzen, hopende dat hij
onthoudt dat het hier goed toeven was, dat het vogelkastje met die handige
aanvliegroutes (of zijn die nu empirisch bewezen navigatietechnisch toch niet
zo handig), een fijne plek is om te overwinteren, treed ik uiterst rustig en
hoopvol op een levenslange nieuwe vriendschap, de kamer weer binnen. Die is, op
wat inimini vogelstrontjes op de bank, het tafeltje en de vensterbank na,
zielloos en leeg. Rode wijn dan maar. Proost. Op een behouden vlucht.