maandag 3 september 2012

Leo

Zondagochtend. Kerkklokken luiden. In de verte trekt een vrachtwagen op. Zon op het balkon. De straat beneden ligt in de schaduw, verlaten en stil. Kinderloos nog. Leo, een zwart-witte lapjeskat, ligt roerloos midden op de kruising. Plat op zijn buik, de voorpoten dicht onder zich getrokken, zwiepend met zijn staart. Leo’s uitzicht: vier kraaien en twee duiven op respectievelijk vijf en acht meter afstand. De vogels scharrelen wat op de grond en pikken op hun dooie gemak tussen de donkerrode klinkers.

 
Dan zet Leo zich, haast onzichtbaar, iets meer schrap. Spant al zijn spieren aan en trekt een, niet erg overtuigend, sprintje naar de overkant. De kraaien vliegen rustig op om iets verder weer neer te strijken en hun zondagochtendlijksgescharrel en -gepik voort te zetten. De duiven zijn gevlogen.

Een cappuccino later komt Leo weer aangetrippeld. In een sukkeldrafje steekt hij de straat over om het pad op te gaan naar de binnentuin van onze flat. Met de kraaienactie van net nog in gedachten schiet ik in de lach als ik hem een beetje verwijfd zie oversteken. Daarop houdt Leo zijn pas even in. Kijkt me met keizerlijke arrogantie een paar seconden recht in de ogen en vervolgt dan onaangedaan al trippelend zijn weg.

Plots schiet me wat te binnen. Laatst lag er een duif in de voortuin. Dood. De stumper, vast tegen een raam aangevlogen. Tot ik zag hij geen kop had en daar waar zijn borst hoorde te zitten slechts een rood vlies zichtbaar was. Leo?