Er was eens een
fazant en die zocht trammelant. Maar daarover later meer. Weet je wie er ook
was? Oma Leontien. Zij kon ondanks haar leeftijd iedere man in het dorp
trouwen. Niet omdat ze zo mooi was, nee, omdat ze de allerlekkerste maaltijden
kon brouwen. Uit haar huisje stegen altijd heerlijke geuren op. Versgebakken brood,
warm en zacht van binnen met een krakende, knapperige korst. In roomboter
aangebraden wild. Sappig mals vlees dat van het bot afglijdt en weer met een
(dit keer dunner) krakende, knapperige en karamelachtige korst. Gestoofde uien,
wijn en kruiden. Verlekkerd hingen alle mannen uit het dorp rond haar huis. De
vrouwen waren de wanhoop nabij. Was het betoverde boter? Waarom bleven al die
geuren zo aan hun mannen leuren? Hoe deed die Leontien dat toch? Ze zaten flink
te balen maar geen van hen had ooit haar recepten kunnen achterhalen.
Tot op een dag een
fazant in het dorp verscheen. Hij keek eens om zich heen. Dus hier waren al
zijn soortgenoten omgekomen. Bij vrouwe Leontien, waar al die mannen van
dromen. Daar rook hij de afgrijselijke lucht van verbrande broeders. En dacht: ‘wacht
maar, ik zal jullie hebben stelletje loeders.’ Hij trok zich terug in een
leegstaand huisje en lachte alvast hard in zijn knuistje. De fazant had een
briljant plan en flanste een flyer in elkaar: ‘Leontien geeft twee uur vanmiddag
een kookdemonstratie, komt u allen maar!’ De mensen dachten: ‘hè hè, eindelijk
is het klaar met dat smikkelen en smachten om die recepten van Leontien. Nu
gaan we het met eigen ogen zien. Kunnen we dat lekkers voortaan zelf brouwen en onze mannen bij ons houden.’ Stipt
twee uur waren allen bij Leontien.
Maar wat kregen zij
daar te zien? Leontien lag al aan het spit, zonder haar gebit. De fazant stond
ernaast en schalde boos: ‘ja, en mijn naam is haas, nou goed, maar wie is er nu
de baas?!’ Hij had de oven al flink opgestookt en daarin lag een lekker
knapperig brood. De mensen wisten niet wat ze zagen en de mannen begonnen
jammerlijk te klagen. ‘O nee, o nee, nu gaan we ons Leontien nooit meer ruiken
en zien!’ De fazant was helemaal in zijn nopjes. Hij besmeerde Leontien royaal
met boter en peperde haar eens flink in. ‘Zo Leontien en nu ga jij lekker in die
oven, heb je al zin?’ Leontien dacht aan haar verbrande billen en begon alvast
heel hard te gillen. De dorpsmannen en Leontien weenden en schreiden voor tien.
De vrouwen konden het echt niet langer aanzien. Ze grepen de fazant bij de nek
en fluisterden: ‘houd jij ‘ns effe je grote bek.’ Ze maanden hun mannen tot
stilte en richtten zich tot Leontien. ‘Zeg Leontien, als jij ons nu eindelijk je
kookkunsten laat zien. Dan halen we jou van het spit en geven we meteen je
gebit. Want dit ziet er natuurlijk niet uit.' Leontien vond dat een uiteraard
een heel goed plan. En och arme, daar lag ie dan, alsnog in de pan. De fazant
op zoek naar trammelant.