Na een week nauwelijks een
mens gezien te hebben, wil ik mij met soortgenoten nuttig maken. Zodoende lig
ik op vrijdagavond, met vrienden van Redmar en Marije, op mijn knieën op een
rol stucloper met tape tussen mijn tanden en maken we hun huis carnavalsoptochtproof.
Als je al tien jaar samen carnaval viert, schept dat onherroepelijk een onvoorwaardelijke
band. Al zie ik hun vrienden maar eens in het jaar (en zou ik ze zonder pruik amper
herkennen), het jaarlijks zingen van Slaoi meej aai meej juinmeej èèrrepel (vertaling: sla
met ei, met ui, met aardappels en herhaal 100.000 keer) doet daarbij wonderen. Dus,‘tot
morgen!’,roep ik na verrichte arbeid, bier en friet. En daar gaan we de
volgende dag (na zoals ieder jaar eerst de optocht, dan dweilorkest in de
kroeg, daarna boerenkool met worst en after dinner slaapje op de grond) in
polonaise en zingen uit volle borst: ‘Slaoi meej aai meej juin
meej èèrrepel.’
‘Ik
ga niet’, roep ik maandagochtend op de sportschool. Om
15:15 sms’t een vriendin: 16:00 uur bij de Beyerd voor de optocht! Kom je
gezellig? Tot zo!, sms ik terug. Dus daar staan we de Bredase optocht te
bewonderen. Een carnavalswagen houdt stil, de DJ op de wagen draait de muziek
zacht en roept: ‘zakken, zakken, zakken’. Alle individuen zakken door de knieën
en zijn muisstil. De muziek zwelt weer aan, waarop we langzaam omhoog komen en
transformeren tot één deinende, hossende en joelende massa. Herhaal dat vijf
keer en je staat niet met een handvol maar met een straat vol vrienden te
feesten.
De kracht zit in de herhaling.
Het geluk in de verbinding. Het plezier in het ongecompliceerde. Nog 379 dagen
en dan ga ik weer (niet).