Fazant ontmoet Konijn
‘Hey, Konijn! Wat
moet dat hier op mijn terrein?’, riep de fazant. ‘Nou’, zei Konijn, ‘ik wacht
op die bekende oogverblindende koplampen en ondertussen droom ik even fijn’. De
fazant was hierdoor van zijn à propos en zei toen maar: ‘zo, zo, en waar droom
je dan van?’
’Och, van zoveel. Ik
zit hier namelijk al een poos. Ik droom van uitgestrekte velden vol worteltjes,
meer dan ik eten kan. Van bedden malse botersla en aan die knapperige slaharten
knabbel ik dan. Van de lente die straks gaat komen. Met mijn sniffelend neusje
ruik ik het al, ik hoef het niet eens te dromen. En natuurlijk van die leuke konijnen
met wie ik straks zal spelen, springen, joelen, kroelen en wie weet daarna tussen kleine konijntjes woelen. Ik droom van de zon, van wolken en van regen,
dat maakt van die mooie glinsterende asfaltwegen. En schitterende parels aan de
bladeren van bomen. Maar weet je beste fazant. Eigenlijk wacht ik op iets
vreselijks dat mogelijk ooit zal komen. Die oogverblindende koplampen leggen me
namelijk helemaal lam. En daarom zit ik hier, stiekem al best een tijdje.
De fazant keek eens
goed om zich heen: ‘maar waar zijn die auto’s dan? Ik zie ze hier nooit. Geen
één.’ Konijn schrok op uit zijn gemijmer, keek eens goed in het rond en staarde
daarna bedremmeld naar de grond. Stilletjes dacht hij: wat zit ik hier
eigenlijk te dromen en te wachten op wat mogelijk ooit zal komen? Ik zou moeten
rennen, huppelen en spelen. Zijn kraaloogjes begonnen te glinsteren, zou hij het
durven? Jawel, hij greep deze kans bij de lurven. Hij plantte zijn voorpootjes
stevig op de grond en trapte met zijn achterpoten ferm in het rond. En daar
kukelde de fazant, achterover, plat op zijn rug. Konijn keek om en riep: ‘pak
me dan als je kan, of ben je niet zo vlug?’ Met vrolijke sprongen hupte hij rond
de fazant, van voor naar achter, van links naar rechts en weer terug.