Rotterdam, 1952
Het
monotome gestamp van de motor van het schip verandert, hoe langer ze er naar
luistert, in een melodieus ritme. Ze is niet de enige die het opvalt. Haar
kleinste beweegt haar lijfje mee op de maat, knikkend met haar hoofdje,
fladderend met haar armpjes, als was het haar favoriete kinderliedje. Als de
muziek aanzwelt, raakt langzaamaan het hele schip in bekoring van het ritme.
Tafelkleedjes deinen mee op de maat als rokken van dansende vrouwen. Om zich
heen kijkend ziet ze overal licht schokkende schouders en schuddende hoofden.
Zelfs haar immer bedaarde Wim zit ritmisch te knikken. Niemand in de eetzaal
zegt nog een woord. Allen staren met holle ogen voor zich uit, zonder echt te
zien, terwijl hun lichamen als marionetten bewegen op de maat van de muziek.
Ook haar normaliter zo drukke Gerard is
één van hen geworden. Zijn onderzoekende blik is verandert in die van een oude,
murw geslagen man. Dezelfde blik waarmee Wim terugkeerde uit Duitsland. Joke
heeft haar dromerige ogen verruild voor die van een afgematte boerenvrouw na
het oogstseizoen. Ze stoot Wim aan om te vragen of hij het ook opmerkt, maar
hij negeert haar.
Het gestamp van de motor stopt, de mensen
eindigen hun zittende dans en kijken slechts nog voor zich uit. Het schip deint
op een onhoorbaar wiegelied en alle passagiers laten zich één voor één in slaap
sussen. Mien voelt haar oogleden zwaar worden. Om niet in slaap te vallen
knijpt ze, terwijl haar handen in haar schoot liggen, zichzelf met haar nagels
in het vlees aan de binnenkant van haar dijen. Dan links dan rechts, links,
rechts, links, rechts in een snel tempo. Het trucje dat ze zich als kind
aangeleerd had als ze bang of boos was, werkt nog steeds. De pijn van het
knijpen maakt haar rustig en duwt haar emotie naar de achtergrond.
Iedereen om haar heen slaapt. Monden
zakken open, draden speeksel trekken een slakkenspoor over boezems en revers en
vallen op tafel. De monden zakken nog verder open tot ze een kopie lijken van
De Schreeuw van Edvard Munch. En net als het schilderij dat haar zo met afschuw
vervult, beginnen de gezichten in te vallen en halveren in huid, vlees en
bloed. De gezichten van haar kinderen zijn uitgedroogd en hebben de matte kleur
van bijenwas. Langzaam komen er gaten in, eerst kleintjes als in een
honingraat. Dan ontstaat er een gat waar eerst Jantjes oog zat. Mieke heeft
geen mond meer, zelfs geen opengesperde schreeuw en Wims kaak is volledig
verdwenen. Haar jurk plakt aan haar lijf, ze ruikt haar angstzweet. En plassen,
ze moet zo ontzettend plassen nu.
Ze opent haar ogen en duwt het kletsnatte
laken van zich af. Het koude zeil onder haar blote voeten kalmeert haar. Op weg
naar de wc loopt ze langs de meisjeskamer. Mieke ligt op haar rug en snurkt
licht terwijl Joke op haar zij als een poesje tegen haar aangerold ligt. Marja
ligt in het ledikant op haar duim te sabbelen. Een kamer verder liggen de twee
jongens als bolletjes wol tegen elkaar in de twijfelaar. Terwijl ze luistert
naar het geruststellend geklater van haar plas, weet ze wat haar te doen staat.
Vandaag gaat ze alle dozen weer uitpakken en de spullen op hun vertrouwde plek
terug zetten. Wim moet langs het
Gewestelijk Arbeidsbureau en het reisbureau op de Meent om te zeggen dat ze van
hun emigratieplannen afzien. Ze kruipt weer in bed, schuift over haar natte
kant naar Wim en kruipt tegen zijn rug aan.'Wim?'