Op de koude badkamervloer voelt hij zijn
lichaam uitrusten en afkoelen. Hij sluit zijn ogen en de moleculen klonteren
weer aaneen. Zijn huid omspant zijn spieren waar het bloed doorheen gepompt wordt, op het ritme van zijn
hart. Het ritme dat hij luider en luider hoort. Gelijk het geluid als hij zijn
stethoscoop op de buik van een zwangere vrouw legt. Als een enorm
onderwaterwezen klinkt dat. Kalmerend en beangstigend tegelijk. Hij beluistert
zijn hartslag die steeds sneller gaat. Hij voelt zich kleiner worden en de
ruimte om hem heen groter.
Opgeslokt in de buik van een reusachtig
onderwaterwezen dat met krachtige slagen verder de diepte in zwemt, hem met
zich meenemend. De druk op zijn oren wordt groter. Hij voelt pressie op zijn
bortskast en hij probeert te bedenken hoe het zat met decompressie. Concessie,
confusie, verdusie. Wat probeert hij ook weer te achterhalen? De woorden en
gedachten worden flarden in zijn hoofd- als rafeltjes waaraan je trekt, hopend
op een draad maar ze breken steeds af. Zijn handen heeft hij nu vol met losse
touwtjes, ragfijne spinnenwebjes die aan elkaar kleven. Hij raakt in paniek, ze
mogen niet in elkaar verstrikt raken. Maar ze plakken en versmelten tot een
kleverige bal. De bal in zijn handen is zwaar en trekt zijn lichaam voorover in
de klotsende maag van het onderwaterwezen. Hij rolt al koppetje duikend om de
bal heen tot hij zo draaierig en misselijk is dat hij moet overgeven.
De peristaltische beweging van zijn maag
brengt het zojuist gedronken water omhoog, maar waar is zijn mond? Zijn mond
moet open maar het gaat niet. Het water komt verder omhoog. Eindelijk voelt hij
waar zijn mond is en lukt het om zijn wang naar de vloer te keren en zijn mond
te openen zodat het water eruit uit kan lopen. Hij beseft dat hij zojuist is
ontkomen aan verdrinken in zichzelf en draait zich met de laatste kracht die
hij in zich heeft verder op zijn zij. Daar, liggend in zijn galwater valt hij
met open mond in slaap.