Berlijn, november 1943
'Kijk,' legt Wim de nieuwkomer
uit, 'je duwt dan deze hendel omlaag en
zo pers je het ijzer in de vorm van een granaat.' De nieuwkomer komt er
al snel achter dat de afdeling cilinderbouw
de minst aangename in metaalfabriek Borsig-Werke is. De ovens worden tot 2000
graden Celcius opgestookt, het is vuur rondom; boven en onder de grond. De
geperste granaten gaan via een transporteur onder de grond naar een andere
afdeling. De vloer is zo heet dat een emmer water daar opgegooid binnen enkele
minuten verdampt. En alles is zwart. De nieuwe heeft het zichtbaar moeilijk in
de vurige hitte, zijn ogen schieten angstig heen en weer in zijn inmiddels ook
zwart geworden en bezwete gezicht.
De jongeman wil net de machine gaan
bedienen waar het withete ijzer doorheen komt, wanneer het bomalarm gaat. De
Engelsen bombarderen met steeds grotere regelmaat de metaalfabriek. Wim en zijn
collega's zijn het gewoon geworden om hun werk uit handen te laten vallen en
met ferme doch rustige pas naar de schuilkelder te lopen. Wim kijkt naar boven
in de fabriekshal, waar hij door de hoog geplaatste ramen ziet dat de Engelse
vliegtuigen zich nog op grote hoogte bevinden en zegt: 'Doe maar rustig jong,
we hebben nog wel even tijd eer de vliegtuigen lager overkomen en ze hun bommen
laten vallen.' Wim vertelt het de jongen in een poging hem wat gerust te
stellen. Eigenlijk hoopt hij dat ze de bende hier platgooien en hij weer naar
Mien en Jantje kan. Echter, het fabrieksterrein is te groot om met één
voltreffer van de kaart geveegd te worden.
De voorman opent de zware deur en roept:
'Weiter gehen!' Wim loopt als hekkensluiter aan het eind van de groep.
Gewoontegetrouw grijpt zijn hand naar zijn bortszak om de tabak voor zijn pijp
te pakken, maar deze is leeg. 'Bin gleich zurück!' roept
hij naar de voorman en gebaart dat ze door kunnen lopen zonder hem. Hij loopt
terug naar de gang en neemt de korte route waar ze normaal niet langs mogen,
langs de hal waar de Russische vrouwen werken. De Duitsers doen er alles aan om
de verschillende nationaliteiten gescheiden te houden, zeker wanneer het het
andere geslacht betreft. Iedere ochtend hoort Wim de meisjes in een mars door
de gekinderkopte straten vanaf hun lagers via de Dietrich Eckhart Straße naar
het fabrieksterrein gaan. Het heeft iets geruststellends, dat ritmisch
gekletter van klompjes. Het snelle getik, een lichte roffel alsof het
hagelsteentjes regent. Hoe anders klinken de zware laarzen van de moffen.
Tot Wims verbazing is de zaal niet leeg,
hij hoort gezang. Meerstemmige klaagzang die de pijn, de woede, de angst, het
verdriet, de onmacht vertaalt en hem via zijn oren en lichaam om het hart
slaat. Wim voelt zijn gebroken lijf ontspannen. Dan flitst een beeld van Jantje
met Mien voorbij, een brok verdriet welt vanuit zijn buik omhoog en zet zich
vast in zijn keel. Hij slikt een paar keer. De vrouwen staan in een kring in de
hoek van de zaal.
Ontroerd en eenzaam vervolgt Wim zijn weg,
naar de volgende hal waar hij via de trap weer beneden komt op de afdeling
cilinderbouw. Daar op de machinebank ziet hij het vertrouwde logo van zijn
Albion tabak. Hij grist het blauwe doosje weg, hoort de vliegtuigen laag
overkomen. Dan het suizen, een doffe klap zowel hoorbaar als voelbaar door
lucht die zich met grote kracht verplaatst. Een korte stilte. Dan veel geluiden
tegelijk: gekraak, gescheur, gerinkel, vallende stenen, versplinterd hout,
gesprongen glas.