woensdag 6 januari 2016

kort verhaal: Bombardement Borsig-Werke 1943


 Berlijn, november 1943


'Kijk,' legt Wim de nieuwkomer uit, 'je duwt dan deze hendel omlaag en  zo pers je het ijzer in de vorm van een granaat.' De nieuwkomer komt er al snel achter dat de  afdeling cilinderbouw de minst aangename in metaalfabriek Borsig-Werke is. De ovens worden tot 2000 graden Celcius opgestookt, het is vuur rondom; boven en onder de grond. De geperste granaten gaan via een transporteur onder de grond naar een andere afdeling. De vloer is zo heet dat een emmer water daar opgegooid binnen enkele minuten verdampt. En alles is zwart. De nieuwe heeft het zichtbaar moeilijk in de vurige hitte, zijn ogen schieten angstig heen en weer in zijn inmiddels ook zwart geworden en bezwete gezicht.
      De jongeman wil net de machine gaan bedienen waar het withete ijzer doorheen komt, wanneer het bomalarm gaat. De Engelsen bombarderen met steeds grotere regelmaat de metaalfabriek. Wim en zijn collega's zijn het gewoon geworden om hun werk uit handen te laten vallen en met ferme doch rustige pas naar de schuilkelder te lopen. Wim kijkt naar boven in de fabriekshal, waar hij door de hoog geplaatste ramen ziet dat de Engelse vliegtuigen zich nog op grote hoogte bevinden en zegt: 'Doe maar rustig jong, we hebben nog wel even tijd eer de vliegtuigen lager overkomen en ze hun bommen laten vallen.' Wim vertelt het de jongen in een poging hem wat gerust te stellen. Eigenlijk hoopt hij dat ze de bende hier platgooien en hij weer naar Mien en Jantje kan. Echter, het fabrieksterrein is te groot om met één voltreffer van de kaart geveegd te worden.
      De voorman opent de zware deur en roept: 'Weiter gehen!' Wim loopt als hekkensluiter aan het eind van de groep. Gewoontegetrouw grijpt zijn hand naar zijn bortszak om de tabak voor zijn pijp te pakken, maar deze is leeg. 'Bin gleich zurück!' roept hij naar de voorman en gebaart dat ze door kunnen lopen zonder hem. Hij loopt terug naar de gang en neemt de korte route waar ze normaal niet langs mogen, langs de hal waar de Russische vrouwen werken. De Duitsers doen er alles aan om de verschillende nationaliteiten gescheiden te houden, zeker wanneer het het andere geslacht betreft. Iedere ochtend hoort Wim de meisjes in een mars door de gekinderkopte straten vanaf hun lagers via de Dietrich Eckhart Straße naar het fabrieksterrein gaan. Het heeft iets geruststellends, dat ritmisch gekletter van klompjes. Het snelle getik, een lichte roffel alsof het hagelsteentjes regent. Hoe anders klinken de zware laarzen van de moffen.
      Tot Wims verbazing is de zaal niet leeg, hij hoort gezang. Meerstemmige klaagzang die de pijn, de woede, de angst, het verdriet, de onmacht vertaalt en hem via zijn oren en lichaam om het hart slaat. Wim voelt zijn gebroken lijf ontspannen. Dan flitst een beeld van Jantje met Mien voorbij, een brok verdriet welt vanuit zijn buik omhoog en zet zich vast in zijn keel. Hij slikt een paar keer. De vrouwen staan in een kring in de hoek van de zaal.      
     Ontroerd en eenzaam vervolgt Wim zijn weg, naar de volgende hal waar hij via de trap weer beneden komt op de afdeling cilinderbouw. Daar op de machinebank ziet hij het vertrouwde logo van zijn Albion tabak. Hij grist het blauwe doosje weg, hoort de vliegtuigen laag overkomen. Dan het suizen, een doffe klap zowel hoorbaar als voelbaar door lucht die zich met grote kracht verplaatst. Een korte stilte. Dan veel geluiden tegelijk: gekraak, gescheur, gerinkel, vallende stenen, versplinterd hout, gesprongen glas.